Iris Ardesch

Sinds 1979 kent het Nederlandse recht de mogelijkheid van stiefouderadoptie. Stiefouderadoptie is een vorm van eenouderadoptie waarbij de nieuwe partner van een ouder met het ouderlijk gezag, zijn/haar kind adopteert. Vaak komt dit verlangen voor in situaties waarbij een kind nauwelijks of geen contact heeft met een van zijn/haar biologische ouders en deze nieuwe partner de zorg voor het kind op zich heeft genomen en in een gezinsverband met het kind samenleeft. Zonder familierechtelijke betrekking of gezag over het kind heeft de partner die niet getrouwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de ouder, geen juridische rechten en plichten ten aanzien van het onderhouden, de verzorging en opvoeding van het kind terwijl dit gevoelsmatig wel gepast zou zijn.

Wanneer wel sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap, wordt juridisch gesproken van een stiefouder. Deze stiefouder heeft voornamelijk plichten jegens het kind waarmee hij/zij samenwoont, zoals de onderhoudsplicht en opvoedplicht. Stiefouderadoptie is een juridische mogelijkheid om zowel de rechten als de plichten te verwerven. Wanneer een stiefouder zijn/haar stiefkind wil adopteren, dient hij/zij een advocaat in te schakelen om schriftelijk een verzoek in te dienen bij de rechter. De hoedanigheid van juridische stiefouder is hiervoor niet vereist. De term ‘stiefouder’ omvat daarom hierna zowel de juridische stiefouder als de partner die een relatie heeft en samenleeft met het kind van de ouder met het ouderlijk gezag. Voordat de al dan niet juridische stiefouder in aanmerking komt voor stiefouderadoptie, moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden waarbij het belang van het kind steeds leidend is. Aan welke voorwaarden de rechter het verzoek toetst, hangt af van de nationaliteit van het kind. In dit artikel beperken we ons tot de situatie waarbij sprake is van een kind met de Nederlandse nationaliteit en bespreken we de voorwaarden voor stiefouderadoptie én een alternatief waarmee stiefouders wellicht uit de voeten kunnen.

Voorwaarden Nederlandse stiefouderadoptie

Wanneer een adoptieverzoek wordt ingediend voor een kind met de Nederlandse nationaliteit, toetst de rechter of wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesomd in art. 1:227 lid 2 en 1:228 BW:

1. Art. 1:277 lid 2 BW: een verzoek kan slechts worden gedaan als de echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel van de ouder en de ouder aan kunnen tonen dat zij ten minste drie aaneengesloten jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek hebben samengeleefd Partners kunnen voldoen aan deze voorwaarde door het aanleveren van samenlevingscontract of uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie waaruit deze informatie volgt. Uit de rechtspraktijk blijkt dat aan deze, in de wet gestelde termijnen, niet altijd strikt wordt vastgehouden. Wanneer uit deze documenten namelijk niet expliciet zou blijken dat hieraan wordt voldaan, kan een rechter kijken naar de omstandigheden van het geval om na te gaan of sprake is van een situatie waarbij de verzoekers meer dan drie jaren voor de indiening van het verzoek een zodanig bestendige relatie hadden, dat de situatie gelijk kan worden gesteld aan de vereiste drie jaren samenleving (zie ook: ECLI:NL:RBAMS:2017:4510).

2. Art. 1:227 lid 3 BW: de adoptie moet kennelijk in het belang zijn van het kind en er moet vaststaan dat het kind nu en in de toekomst niets meer van zijn/haar andere ouder te verwachten heeft. Of een kind nu en in te toekomst niets meer van zijn/haar andere ouder te verwachten heeft, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het feit dat een ouder bijvoorbeeld niet betrokken is bij het leven van een kind, hoeft niet per definitie te betekenen dat wordt voldaan aan lid 3. De manier waarop de ouder waarbij het kind verblijft handelt, kan bijvoorbeeld van invloed zijn omdat de andere ouder wel de kans moet hebben om een band op te bouwen met het kind (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBNH:2017:5101). In het algemeen wordt het belangrijk geacht dat een kind, indien mogelijk, een band onderhoudt met de mensen die betrokken zijn bij zijn/haar ontstaan en dat zij een deel uit kunnen maken van zijn/haar leven.

3. Art. 1:228 lid 1 sub a BW: een kind moet minderjarig zijn en als het kind ouder is dan 12 jaar moet hij/zij instemmen met het adoptieverzoek Het kind zal door de rechter worden uitgenodigd om gehoord te worden. Als een kind dat nog geen 12 jaar oud is in staat wordt geacht om zijn mening naar voren te brengen, kan eveneens door de rechter worden gehoord.

4. Art. 1:228 sub b BW: het kind mag geen kleinkind zijn van degen die het adoptieverzoek indient.

5. Art. 1:228 sub c BW: het leeftijdsverschil tussen de stiefouder en het kind dient minimaal 18 jaren te zijn.

6. Art. 1:228 sub d BW: de juridische ouders mogen het verzoek niet tegenspreken. Onder ‘ouder’ moet worden verstaan: de vrouw die het kind heeft gebaard, de man die op het tijdstip van de geboorte met die vrouw is gehuwd, het kind heeft erkend of wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Ook de biologische vader die het kind niet heeft erkend maar een ‘familie- of gezinsleven’ met het kind heeft, heeft recht op tegenspraak. Wanneer één van bovenstaande personen de stiefouderadoptie wil tegenspreken, moet dit in persoon bij de behandeling van het stiefouderadoptieverzoek bij de rechter. Indien dit de ouder die het verzoek tegenspreekt niet aanwezig is ter zitting, is geen sprake van tegenspraak (ECLI:NL:HR:2003:AF1487). Wanneer de ouder ter zitting verschijnt, kan de rechter alleen in uitzonderlijke gevallen voorbij gaan aan de tegenspraak. Wanneer uit omstandigheden blijkt dat er geen sprake is van een band of als de bestaande band schadelijk is voor een kind, kan een rechter hiertoe besluiten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een ouder is veroordeeld voor een misdrijf jegens een kind.

7. Art. 1:228 lid 1 sub e BW: indien de moeder van het kind minderjarig is, is vereist dat zij minimaal 16 jaar is op de dag dat het verzoek wordt ingediend.

8. Art.228 lid 1 sub f BW: de stiefouder moet het kind gedurende minimaal een jaar hebben verzorgd en opgevoed.

9. Art. 1:228 lid 1 sub g BW: de ouders mogen niet gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben over het kind. Stiefouderadoptie is wel mogelijk als de ouder en de stiefouder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over het kind of als de ouder alleen belast is met het gezag. Maximaal twee personen kunnen het ouderlijk gezag hebben over een kind. Wanneer twee (biologische) ouders vanaf de geboorte belast zijn met het ouderlijk gezag, kan voor een stiefouder alleen plaats zijn wanneer een ouder zijn gezag verliest door de beëindiging hiervan of doordat hij hiervan wordt ontzet of ontheven. Wanneer hiervan geen sprake is, kan niet worden voldaan aan sub g.

Alternatief voor stiefouderadoptie

Wanneer stiefouderadoptie niet mogelijk is, kan het aanvragen van gezamenlijk ouderlijk gezag een uitkomst bieden. Vanzelfsprekend zijn hier eveneens voorwaarden aan verbonden maar deze zijn minder streng dan de voorwaarden bij stiefouderadoptie. Bezwaren van een andere ouder die niet het gezag heeft, worden door de rechter op een andere manier meegewogen bij de beoordeling van het verzoek. Alleen wanneer bezwaren die hij/zij aandraagt voor de rechter aanleiding zijn voor een reële vrees dat de belangen van het kind door de toewijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag aan de stiefouder, zouden worden verwaarloosd. Ook voor het aanvragen van gezamenlijk gezag, betekent dat slecht één ouder het ouderlijk gezag mag hebben. Wanneer reeds sprake is van gezamenlijk gezag, biedt ook dit alternatief geen uitkomst.

Afspraak maken

Heeft u een vraag over stiefouderadoptie? Neem dan contact met ons op voor een vrijblijvende en kosteloze afspraak!